Pater Frans, Benedictijner monnik, grote vriend van mijn
ouders, had in de jaren vijftig de leiding over de tuinen en de boerderij van
de abdij van Egmond. Als jongetje van een jaar of zes mocht ik op een zonnige
lentedag met mijn ouders mee naar Egmond. (Wat vreemd, bedenk ik nu, waar waren
de vijf andere kinderen die dag? Mochten ze niet mee?)
Ik weet nog goed hoe pater Frans, zelf een stoere boerenzoon,
ons enthousiast het bedrijf liet zien. We wandelden door de stallen, de moestuinen,
de bijzondere vlindertuin en de bloementuin. In een perk vol kleuren en geuren
liet ik bloemen zacht door mijn handen gaan, tot ik plotseling door een woedende
bij gestoken werd. Eerst een korte gil van de schrik; daarna brulde ik met een minutenlange
schreeuw van pijn de stilte omver en huilde ik de brevierende monniken uit hun
concentratie.
“Ik wil weheheg, naar huihuihuis, ik wil nooit meer naar het
kloohoohooster” moet ik gejammerd hebben. Daar heb ik me jarenlang aan gehouden.
Maar achteraf bleek ik op die lentedag in Egmond toch stevig geraakt te zijn
door het fenomeen ‘klooster’.
In 1946 had pater Frans mijn ouders getrouwd; tussen 1947 en
1957 doopte hij bijna jaarlijks een van hun babyboom-kinderen; een van mijn
broers werd naar hem vernoemd: Franciscus Benedictus. En in 1996 leidde hij,
zelf al hoogbejaard, de uitvaart van mijn te vroeg
gestorven broer Willibrordus
Antonius.
Tot dan toe had ik pater Frans hoog gehad, maar in de delicate
voorbereiding voor die uitvaart viel hij van zijn voetstuk. Ik trof een zure
Benedictijn aan, een zelfingenomen oude man, die mij omver blies met zijn canonieke
regelzucht en zijn pijnlijke gebrek aan openheid. Vanaf dat moment wist ik dat
ik zó niet oud wilde worden.
Zo’n dertig jaar geleden bracht ik voor het eerst een paar
dagen door in de abdij van Chevetogne in de Belgische Ardennen. Wij waren met z’n
drieën, Jan, Joop en ik. Wij waren bevriende collega’s en wij keken, meestal
met een nostalgische glimlach maar soms ook cynisch en verwijtend, terug op onze
Roomse jeugd.
Wat mijzelf betreft: ik was vooral nieuwsgierig. Naar die
monniken in hun zwarte pijen, naar wat die wereldvreemde mannen er toe geroepen
had om zich terug te trekken in dat gigantische kloostergebouw diep in het Ardeense
woud.
Er was nog iets dat mij toen naar dat bijzondere klooster
trok: een onbestemd verlangen naar stilte, een onuitgesproken behoefte om
ergens te zijn waar ik mezelf eens niet zou horen redeneren, waar ik mijn stem
niet zou hoeven te verheffen.
Die eerste driedaagse in Chevetogne was onvergetelijk. De
Byzantijnse gezangen van de monniken: zelden was ik zó verrast door muzikale
schoonheid. De diensten op zaterdagavond en zondagochtend: piekervaringen! Ademloos
luisterde ik naar volmaakte harmonie,
toegewijde stemmen, mystieke mineurklanken. Al verstond ik geen woord van de
Oud-Slavische teksten en snapte ik weinig van die urenlange liturgieën, ik voelde
mij opgenomen in een spirituele gemeenschap. Tijdens de stille maaltijden met
de monniken in de grote refter werd ik geraakt door een gevoel van vriendschap,
mannenbroederschap.
De vriendschap met Jan en Joop is sindsdien gegroeid en
verdiept. We zijn al jaren geen collega’s meer, we zijn nu gepensioneerde
mannen, vrienden voor het leven. We hebben lief en leed gedeeld in Chevetogne, samen
het leven doorgenomen. En we hadden onbedaarlijke lol met onze wildste
fantasieën over de escapades van de monniken en over de Goddelijke lik-op-stuk
straffen die daarop zouden volgen.
Chevetogne maakte ons niet vroom, maar wel bescheiden. In
Chevetogne kom ik soms in de buurt van mijn verlangen naar ‘afwezigheid’. Ik
vind er de mensen, de sfeer en de stilte om mijn ego wat te relativeren.
Een jaar of twee later leerde ik père Cyrille kennen, monnik
in Chevetogne, inspirerende levenskunstenaar. Hij was toen gastenpater. In
oktober 2012 schreef ik over hem een ‘Voorzet’ onder de titel: “We hebben een
spiritueel navigatiesysteem nodig”. Nog steeds is dit verreweg mijn meest
gelezen blog ooit. En nog steeds ben ik op zoek naar zo'n referentiekader,
terwijl ik mij ondertussen troost met de dichtregel van Rutger Kopland: ‘Wie vindt heeft slecht gezocht’.
Na alle gesprekken met Cyrille voel ik toch enige schroom om
de relatie met hem te benoemen. Maar het is gewoon vriendschap, warm en
wederzijds en belangeloos.
Ik denk dat hij dat komend weekend op zijn eigen manier zal
bevestigen als ik weer in Chevetogne ben. Maar wat is mannenvriendschap toch
lastig.
Komend weekend dus naar Chevetogne, met de groep van acht vrienden
aan wie ik ook al een blog heb gewijd, anderhalf jaar geleden, getiteld ‘Jongensvriendschap’.
Kwetsbare vriendschappen uit 1959, jongens van het Klein Seminarie. Twee jaar
geleden hebben we elkaar teruggevonden, als mannen van bijna zeventig. Niemand
was priester geworden, maar iedereen bleek op zoek naar een spiritueel navigatiesysteem.
In ‘Jongensvriendschap’ citeerde ik een ontroerend lied van cabaretier
Joost Nuissl. Over de onvergetelijke ervaring van hervonden vriendschap en verbondenheid:
Ik dacht dat ik je
nimmer weer zou zien
Ik dacht, ik weet niet
wat ik dacht, maar ik denk nu wat is ’t goed
Meesterlijk en aardig
bovendien
We hebben een afspraak met Cyrille. Hij zal ons rondleiden in
de abdij en dan ontstaan er gesprekken over…? Ooit gaf Cyrille in een van die
gesprekken een typering van de liturgie van de Mis: ‘Het mysterie van het leven
vieren’.
Nu hoop ik dat we met z’n achten het mysterie van de vriendschap
vieren, ieder op zijn eigen wijze, en dat het een feest wordt in die
wonderlijke gemeenschap van de mannenbroeders van Chevetogne. Want zó willen wij wel oud worden!
Mysterie, vriendschap, het leven, mannenbroeders… zware
woorden.
Honderd jaar geleden schreef Nescio het verhaal
‘Titaantjes’. Het gaat over vriendschap, het gaat over ons, met andere namen en
met z’n achten. Hoor hoe licht het kan klinken:
“Jongens
waren we - maar aardige jongens. Al zeg ik 't zelf. We zijn nu veel wijzer,
stakkerig wijs zijn we, behalve Bavink, die mal geworden is. Wat hebben we al
niet willen opknappen. We zouden hun wel eens laten zien hoe 't moest. We, dat
waren wij, met z'n vijven. Alle andere menschen waren 'ze'. 'Ze', die niets
snapten en niets zagen. 'Wat?' zei Bavink, 'God? je praat over God? Hun warme
eten is hun God.' Op enkele 'goeie kerels' na werd iedereen door ons veracht.
Heel stilletjes zeg ik daar nu bij: 'En niet ten onrechte', maar dat mag
niemand hooren. Ik ben nu geen held meer. Je weet niet hoe je de menschen nog
eens noodig kunt hebben. En Hoyer vindt ook dat je geen aanstoot moet geven.
Van Bekker zie of hoor je niks meer. En Kees Ploeger praat van die rare kerels
die 'm op den slechten weg brachten. Maar toen waren we in de dagen onzer
dwaasheid, de uitverkorenen Gods, ja God zelf. “
Reacties
BeantwoordenVerwijderenMaria van der Meij-teuben
Maria van der Meij-teuben Mooi verhaal over vriendschap Bartho!
Egmond en Chevetogne zijn ook voor mij bekende plekken. Wij wonen dicht bij de abdij van Egmond, maar Chevetogne is de plek waar spiritualiteit , religie en verbondenheid intens ervaren wordt.
De dagen voor het Paasfeest zijn we er weer!...
Goede vriend,
BeantwoordenVerwijderenIk heb hem al gelezen zonder op de vormgeving te letten. Hij was weer erg mooi.
Ik wens je veel stilte, devotie en vriendschap in Chevetogne.
Willem
Hoi Bartho,
BeantwoordenVerwijderenIk heb weer genoten van je blog: herkenning, verlangen en dat 'spirituele navigatie systeem' , dat innerlijk kompas...
We hebben veel te zoeken dit weekend en het vinden zal wel iets hebben van ' soms, heel even'
Joop en veel groeten voor die andere Joop