dinsdag 8 oktober 2019

IN MEMORIAM AYKE, MET UITZICHT OP DE HONDENHEMEL


Met de fietskar in natuurgebied De Onlanden
In alle rust ging hij zitten op zijn vertrouwde kleedje dat wij op de koude onderzoekstafel hadden gespreid. Langzaam kwam de tafel naar boven, zodat Ayke op onze hoogte kwam.
De dierenarts schoor een stukje van zijn vacht weg op zijn linker poot. Daarna zocht zij op het ontblote stukje poot naar een bloedvat en bracht voorzichtig het kleine infuus in. De assistente hield hem van achteren stevig vast, maar hij schrok nauwelijks van het prikje, hij verzette zich niet, de stevige greep was niet nodig.
Vaak was Ayke gestrest bij de dierenarts. Dan keek hij rusteloos om zich heen, op zoek naar de uitgang. Vooral als zij hem het middel tegen rabiës in zijn neus spoot, trilde hij over zijn hele lijf van de schrik.
Nu was Ayke rustig en volledig bij zijn positieven, ik fluisterde zachte woordjes in zijn oor. Ik hield zijn kop in mijn hand en streelde hem rond zijn warme zachte oren. In zijn ogen zagen we vertrouwen en overgave. Ik weet, dat zijn menselijke begrippen, puur antropomorfisch. Het zijn woorden die iets van míjn gevoel uitdrukken, míjn verdriet, míjn onzekerheid, míjn schuldgevoel. Nooit kan ik weten wat er in het laatste half uur van zijn leven in Ayke om ging.
De dierenarts bracht via het infuus een volle ampul bleke verdovingsvloeistof in. Het duurde hooguit twintig seconden voor hij door zijn pootjes zakte. We legden hem op zijn zij, hij ademde rustig, zijn ogen gleden half dicht. Wij bogen ons over hem heen, aaiden en streelden hem en met tranen in onze ogen bedankten we hem. Misschien kon hij ons nu nog horen, ons voelen of begrijpen: “Dank je lieve Ayke, dank dat je er was, dank je voor alles, lieve vriend van ‘vrouw en baas’, dank je.”

In de tuin van een van de Ardenner vakantiehuizen
We namen nog tien minuten de tijd vooraleer de arts de tweede ampul, met het dodelijke gif, in zijn slapende lijf spoot.
Terwijl Ayke in een diepe narcose lag, legden wij onze twijfel en zorg voor aan de dierenarts.
“Zijn wij op tijd geweest, of misschien toch te vroeg?”
“Jullie hebben het goed gedaan, dit is het goede moment. Ik weet hoe lastig de beslissing is als je hond artrose heeft. Veel mensen wachten dan te lang. Want eigenlijk is hij voor een dertienjarige hond nog heel gezond: hij eet en drinkt goed, hij heeft een mooie vacht, zijn ogen en oren zijn prima. Heel anders als je hond kanker heeft. Een hond met ernstige artrose kan bijna niet meer lopen, hij is te kreupel om te spelen of te jagen, hij heeft steeds meer pijn.”
“Wij vroegen ons af hoe ver we konden gaan met de pijnbestrijding…”
“Er kon echt niet veel medicatie bij. Jullie hebben het vijf maanden aangezien, wij hadden al die tijd overleg. Heus, jullie hebben het goed gedaan.”
“Dus het was ondraaglijk en uitzichtloos lijden?”
‘Zonder twijfel”

De tweede ampul bevatte een gele vloeistof.
Terwijl de arts het spul via het infuus toediende, legden wij onze handen op het hart van onze dappere, eigenwijze (maar wilsonbekwame) Friese Stabij. We voelden hoe zijn hart steeds langzamer klopte; binnen een minuut hield het stil en stopte hij met ademen. Gelukkig geen laatste dramatische zucht of stuiptrekking waar de dierenarts ons op had voorbereid, geen urineverlies.
Rust. Voorgoed verlost van de pijn. Met antropomorfisch uitzicht op de hondenhemel.

Aan de Dordogne
Toen de arts ons even alleen liet met Ayke brak ik. Leunend tegen een muur snikte ik met diepe uithalen. Toch weet ik nog steeds niet precies waarom ik zo huilde. Ik geloof dat ik vooral van streek was omdat ik mij zonder hem opeens alléén voelde, omdat ik onze hond na dertien jaar in de steek had gelaten. Toen voelde ik de troostende arm van ‘vrouw’ om mij heen. Wij huilden samen. Ayke zou stevig geblaft hebben bij zoveel gesnotter.
 “Wat is het eigenlijk gemakkelijk hè, euthanasie. Twee infuusjes en het is zomaar afgelopen.”
“Het verschil met een mens is dat een hond, hoe ondraaglijk en uitzichtloos zijn lijden ook is, nooit om euthanasie kan vragen”, zei de dierenarts.
“Ja, dat hebben wij moeten doen. Maar wat dóet dit een pijn bij ons …”

We hebben Ayke achterin onze auto naar een huisdierencrematorium gebracht. Daar is hij, gewikkeld in zijn kleedje, nog dezelfde middag gecremeerd.
Toen Ayke ouder werd kon hij nog beter zwemmen dan lopen
Thuis gekomen hebben we alles van Ayke direct opgeruimd, zoals zijn mand, zijn voerbakjes, zijn wollige matje op onze slaapkamer, de tennisballen waar hij op het laatst niet meer achteraan joeg, het overgebleven voer. In één klap was ons huis leger, letterlijk en figuurlijk.

Toen begon de rouw, het pijnlijke gemis.
‘Vrouw’ voelde zich opgelucht dat het allemaal zo vredig was verlopen. Zij had haar tranen vooral laten vloeien in de dagen en weken vóór het afscheid. Daarom kan zij de herinneringen aan Ayke nu koesteren. Zoals onze vakanties, waar we samen zwommen in meren en rivieren... Zwemmen vond hij fantastisch, zomers en 's winters.
Bij mij roepen veel herinneringen pijnlijk gemis op. Ik voelde de eerste weken na zijn dood een knellende knoop in mijn maag.
Ik voelde mij ongerust omdat ik hem ’s avonds en ’s nachts niet meer door ons huis hoorde trippelen, somber omdat ik hem ’s morgens bij het opstaan niet meer naast mijn bed zag liggen, weemoedig omdat we de trage vaste wandelingen niet meer met hem maakten, verdrietig omdat ik zijn geblaf miste als er werd aangebeld, schuldig omdat híj niet om euthanasie gevraagd had. 
Nooit had ik van mijzelf gedacht dat ik zo weemoedig op de dood van Ayke zou reageren.
Heel langzaam voelt de knoop nu iets minder zwaar, het gemis iets minder schrijnend. Kennelijk ben ik mijn rouw aan het verwerken.

Een winterwandeling bij de 'watervallen' van Roden



vrijdag 5 juli 2019

DE VELDLEEUWERIK BOVEN DE ELBE

De laatste jaren hebben mijn wandelmaat W. en ik heel wat stappen gezet op Duitse voetpaden.
    Zo ging onze Bachwandeling in Thüringen langs de doopvont, langs een paar woonhuizen en het kerkje waar Johan Sebastian trouwde met zijn achternicht Maria Barbara, en natuurlijk langs de kerkorgels waar hij als Kapellmeister op speelde.  
 .  Zo liepen we in de Hunsrück door het nietige dorpje Woppenroth ofwel Schabbach, waar de televisieserie Heimat werd opgenomen, over een adembenemende familiegeschiedenis in het Duitsland vanaf 1900. 
In Sauerland huurden we een paar dagen een huis dat zo ‘sauber’en zó ‘pünktlich und perfekt’ was dat we ons er nauwelijks in durfden bewegen.
Kort geleden hebben we weer een paar dagen gewandeld, nu over de Lüneburger Heide en langs de oevers van de Elbe, op de oude grens tussen Bondsrepubliek en DDR. Aan de overkant stond nog een eenzame wachttoren van de Vopo’s…

Waarom hou ik, vaak tegen beter weten in, zo van Duitsland?
Is het Bach of een van de andere muzikale genieën uit Duitsland? Is het de waanzinnige en fascinerende geschiedenis? Is het de natuur, zo rijk in vergelijking met het verarmde Nederland? Zijn het de keurige mensen in die overgeorganiseerde maatschappij? Zou het misschien zelfs die omslachtige en lachwekkende taal kunnen zijn, waar ik van hou?
Is Duitsland stabiel of balanceert het op de rand? Wat te denken van die levensgevaarlijke elementen die weer de kop op steken? Wat zit er achter de bijna kruiperige beleefdheid, vooral van sommige oudere mensen? Er mogen nog best een paar DDR-wachttorens blijven staan, historische monumenten immers; maar hoeveel Duitsers verlangen nog naar die dictatoriale tijden? En een wisselwachter langs een spoorbaan is een ‘Eisenbahnknotenpunkthinundherschieber’. Een grap of om te huilen?

Het landschap langs de trage bochten van de brede Elbe ten zuidoosten van Hamburg: witte zandstrandjes tussen kribben, moerassen, eindeloze graslanden, wilgenbossen, soms een doodlopende rivierarm, wolkenluchten, een smal pad dat haast verdwijnt tussen het hoge gras, in de verte een bosrand, aan de overkant een enkele boerderij en een kerktoren, een eenzame fietser, totale rust en stilte. Een ongerept rivierenlandschap dat we ons herinneren uit een minder vol Nederland.
En dan, als onderdeel van de stilte, bijna onzichtbaar hoog in de warme lucht boven ons: een zingende veldleeuwerik. Ik probeer het kleine vogeltje te volgen, maar opeens is hij weg en horen we hem niet meer; hij stort zich minstens honderd meter naar beneden. Om vervolgens langs een onzichtbare Jacobsladder jubelend weer op te stijgen en hoog aan de Elbe-hemel minutenlang te zingen.
Het is zeker dertig jaar geleden dat ik in Nederland veldleeuweriken hoorde. Ik heb ze horen juichen en zingen boven de lage duintjes in de buurt van de Westerplas op Schiermonnikoog. Toen wist ik nog niet dat het aantal leeuweriken in het schrale Nederland met vijfennegentig procent is afgenomen.
(Ik las in Trouw dat kunstenaar Onno Hooymeijer voor de bijna uitgestorven veldleeuwerik zelfs een monument wil oprichten: een naald van veertig meter hoogte in een sokkel waaraan een kunststof leeuwerikje bungelt dat via een luidspreker zijn gezang laat horen. Ach ja.)
In een vogelboek las ik dat de veldleeuwerik met zijn spectaculaire zangkunsten zijn territorium afbakent. Hoog boven de Elbe, precies tussen de oude Bondsrepubliek en het voormalige DDR-territorium, hoorde ik veldleeuweriken Bachs Partita in A-mineur kwinkeleren die, zoals Klein Orkest in 1983 zong, ‘soms in het Westen, soms in het Oosten willen zijn’. Ja, overal in dit lege en stille Duitsland vermoed ik Bach. Stilte die ik associeer met het gedicht van Lars Gustafsson. 
De onbekommerd zingende veldleeuwerik hoog boven de Elbe maakte mij vrolijk, maar riep ook een weemoedig verlangen op naar een bijna vervlogen Nederland, hemelsbreed amper driehonderd kilometer verderop maar zó ver weg.

Wij vervolgden onze wandeling in de richting van een bosrand, waar het smalle pad over ging in een grindweg. Daar lazen we op een verkeersbord dat een serieuze waarschuwing was voorzien van een ruimhartige uitzondering. Anno 2019, geen grap en niet om te huilen, maar volledig in één verwrongen Hoogduitse krachtterm: 'Fischereierlaubisscheininhaber' frei. Verboden voor auto's en motoren, behalve voor ingezetenen met een aantoonbare vergunning om te vissen.

Heeft iemand een betere vertaling?

woensdag 13 maart 2019

ÉÉN DUEL, TWEE TSJECHOVS, DRIE ZUSTERS


In deze kille maand maart heb ik binnen zes dagen twee voorstellingen van Tsjechov meegemaakt: Het Duel (door Tsjechov als novelle geschreven in 1891) gespeeld door Het Nationaal Theater, gezien in Groningen en Drie Zusters (geschreven door Tsjechov in 1901) gespeeld door de Vlaamse toneelgroep Zuidpool, gezien in Amsterdam.

Twee Tsjechovs, verschillende verhalen, veel overeenkomsten:
Een kleine gemeenschap zwaarmoedige Russen, verdwaald in een geïsoleerd dorp, zowel in Het Duel als in Drie Zusters.
Weinig beduidende mensen, middle class negentiende eeuw, die (terug)verlangen naar het enerverende leven in de stad : naar Petersburg in Het Duel en naar Moskou in Drie Zusters.
Eindeloze woordenstromen en dialogen, twijfels, verveling, af en toe de slappe lach, gebabbel, getob en gefilosofeer in Het Duel én in Drie Zusters.
Stompzinnige en ook in de tijd van Tsjechov anachronistische pogingen om een zinloos conflict tussen overspannen ego’s te beslechten: een duel met fatale afloop in Drie Zusters en een lachwekkende mislukking in Het Duel.
Moeizame menselijke zoektochten naar de zin van het bestaan.
Wordt het nog wat met die mensheid? “Wellicht pas over tweehonderd jaar”, zegt luitenant Versjinin in Drie Zusters..

Misschien begrijpelijk dat een enkele toneelrecensent met slappe knieën afhaakte bij deze, oppervlakkig bezien, weinig opwindende gebeurtenissen.
Toch hadden de belangrijkste Nederlandse en Vlaamse dagbladen lovende kritieken. “Drie uur toptheater” schreef De Morgen over Drie Zusters. “Een schot in de roos” volgens Elsevier over Het Duel. Alleen De Volkskrant kwam met een zure opmerking over Drie Zusters:  …”lol noch diepe zielenpijn wordt gevoeld, en op enig moment wil je gewoon maar dat ze (de acteurs) er een punt achter zetten.” En de NRC was uitzonderlijk cynisch over Het Duel: “Uit niets van deze ratjetoe valt een dringende reden te destilleren om dit werk op te voeren. Deze toneeltekst kan na de tournee onderin een diepe la. Zo heeft Tsjechov het niet bedoeld.”
Twee uur Het Duel en liefst drie uur Drie Zusters vereisen constante aandacht van het publiek. Tsjechov zelf stelde destijds teleurgesteld vast dat het publiek in Rusland niet zo warm liep voor zijn Drie Zusters. Ook de meeste zalen in Nederland en België zaten niet vol tijdens de voorstellingen; bij Drie Zusters verliet soms de helft van het publiek na de pauze de zaal. Dat was geen kwestie van te weinig zitvlees, maar misschien wel gebrek aan concentratie of musical-achtige verwachtingen van toneel in 2019.
Want Tsjechov is niet sexy, bij Tsjechov geen vuurwerk en geen heldendom, Tsjechov is slow theatre. Zou Tsjechov niet meer van deze tijd zijn? Moet Tsjechov dan maar opgepimpt worden met actualisering of met ruige ritmes en raps? Neen, vonden ze bij Zuidpool! Neen, vonden ze bij het Nationaal Theater!

Beide stukken hebben mij geraakt, omdat ik mensen zag worstelen in het zoeken naar de waarden van het leven. Ruim honderd jaar later nog dezelfde vragen, geen steek opgeschoten, mijzelf incluis.
Evgenia (midden) in Drie Zusters
Het Duel en Drie Zusters hebben mij geïnspireerd omdat ik mensen zag die ondanks alles de hoop op een beter leven niet opgaven. Ik zag mensen die uiteindelijk aanvaardden dat het leven zich hier en nu afspeelt en niet in onbereikbare romantische oorden als ‘Moskou’ of ‘Petersburg’.
Beide stukken ontroerden mij, zowel in het ragfijne spel als in de onhandige en soms onbeheerste uitbarstingen van sommige personages.
En beide stukken hebben mij verwarmd omdat onze zoon Joris in Het Duel en zijn vriendin Evgenia in Drie Zusters excelleerde.

Kun je nog min of meer objectief recenseren als je zoon of zijn vriendin een belangrijke rol in een toneelvoorstelling heeft?
De voorstellingen van Joris zien wij altijd twee keer. Na de première in Den Haag kan ik meestal geen zinnig woord uitbrengen, zozeer ben ik door hem gefascineerd. Een recensie schrijven is dan volstrekt onmogelijk. Dat er recensies in de kranten verschijnen maakt mij altijd nerveus. Slechte recensies verdraag ik nauwelijks. Die in de NRC over Het Duel vond ik onuitstaanbaar en ongefundeerd. De kritiek was geschreven door hetzelfde sujet die een paar jaar geleden Dostojewski’s Misdaad en Straf, met Joris als koortsige moordenaar Raskolnikov, de grond in boorde. Gelukkig heeft hij Joris twee jaar geleden met rust gelaten in De Revisor van Gogol.
Joris (links) in Het Duel
Als ik Joris, in zijn rol als het ongeleide projectiel Lajevski, voor de tweede keer zie, lekker thuis in de Stadsschouwburg van Groningen, kan ik zijn spel en de voorstelling beschouwen als een ervaren semiprofessionele toneelbezoeker.
Met Evgenia ligt het iets anders. Zij is mijn dochter niet, zij is Joris’ vriendin. Iets meer afstand dus. Bovendien heb ik nog weinig voorstellingen van haar gezien. Maar wat heeft zij mij verrast als Irina in Drie Zusters: wat een charme als de dartele jongste van de drie zussen, wat een precies en subtiel spel, wat een spelplezier.
Evgenia en Joris: liefde voor elkaar en liefde voor de Russen!


Het Duel werd veertig keer, van begin januari tot half maart, overal in Nederlandse schouwburgen gespeeld.
Drie Zusters is nog twee keer te zien in Vlaanderen, op 15 maart in Mechelen en 16 maart in Lier.


zondag 20 januari 2019

DE MOORDBALLADE, mijn #METOO, JAREN '60: Vermoorde Onschuld


Kort geleden, tijdens een van onze reüniedagen, herinnerde mijn seminarievriend Bernard zich opeens dat ik ruim vijfenvijftig jaar geleden het lied ‘De Moordballade’ van cabaretier Dorus/Tom Manders had gezongen. Deze vreemde act had ik volledig uit mijn geheugen gewist, maar Bernard wist nog hele coupletten van het lugubere verhaal op te zeggen en toonvast de melodie te zingen. Ik schrok even van zijn feilloze geheugen, maar vooral vond ik het schokkend dat er grote gaten waren gevallen in het tableau van mijn jeugdherinneringen. Toen Bernard er over vertelde, kwam langzaam maar zeker het twijfelachtige succes naar boven dat ik met die ‘Moordballade’ had gehad.

Amsterdamse gein in Ughelen
Ze waren er bijna allemaal voor de bonte avond in de snikhete recreatiezaal: zestig jonge seminaristen, leraren en surveillanten, en natuurlijk de ‘president’, tevens leraar Frans, van Huize Caesarea, de dependance in Ughelen van het ‘grote’ Aartsbisschoppelijk Klein Seminarie Apeldoorn.
Iedere jongen met wat lef mocht op het kleine podium zijn kunstje vertonen. Iemand speelde een stuk klassieke muziek op de piano, een andere jongen werd uitgelachen om een mop die niemand begreep en ik bracht ‘De Moordballade’ van Dorus/Tom Manders.
Waar haalde ík dat lef vandaan, wat bezielde mij, waarom die bizarre  ballade over een crime passionel, vol Amsterdamse gein, voor een publiek van jongetjes uit Raalte, Delden, Steenwijksmoer en Twello en priesters uit noord en oost Nederland?
Ik zing mijn ballade
Op de Hobbemakade
Op de Apollolaan
En in de Jordaan
Ik was een jaar of veertien, waarschijnlijk nog een jongenssopraan, misschien had ik die avond een korte broek aan over mijn blote spillebenen, vermoedelijk verhaspelde ik de Franse woorden in de tekst zoals ‘la petite Juliette, avec un couteau, sur le trottoir'.
Maar dankzij mijn jeugdige overmoed had ik succes bij de jongens: ik was opeens een stoere kerel, een komische performer. Ik acteerde voor de jonge priesterstudentjes en de celibataire heren vervolgens:
              Het gaat over een meisie
Met een mond als een radijsie
En een huid als de binnenkant van een banaan.
Voor de aanwezige leraren en surveillanten moet ik verleidelijk schattig geweest zijn, met die volwassen teksten uit de mond van een kind.  Of vonden ze iets anders, onder hun zwarte togen en witte priesterboorden?

Vermoorde onschuld
Na afloop van de voorstelling trok een van de eerwaarde heren mij tegen zich aan, prees mijn dappere optreden, aaide mij liefkozend door mijn krullen, troostte mij omdat hij feilloos aanvoelde dat ik me leeg voelde na mijn performance.
Dit was het begin van het einde. Vermoorde onschuld. Deze dienaar God's haalde mij vaker aan, streelde mijn nek en schouders als hij naast mij stond in de klas. Als ik soms even met hem alleen was, als misdienaar in de sacristie, op zijn kamer, een keer in het schoenpoetshok in de kelder of in een donkere hoek op de gang, sloeg hij zijn arm om mij heen, gleed met zijn hand onder mijn hemd en streelde mijn rug. Dan trok hij mij dicht tegen zich aan, keek mij met een hunkerende glimlach aan als zijn hand tot aan mijn bilspleet was gevorderd. Maar nooit kwam zijn hand in mijn onderbroek…
   Vond ik het bedreigend? Neen, ik vond het wel eng, vreemd en abnormaal. En ik vermoedde dat hij verder wilde gaan. 
   Dwong hij mij, gebruikte hij zijn positie? Neen, ik was niet bang voor hem, al was hij gezagsdrager. Maar ik werd een nerveuze, teruggetrokken jongen. Na de Moordballade wilde ik niet meer opvallen, niet meer optreden.
   Moest ik iets bij hém doen? Neen, híj streelde mij. Onder geen beding wilde ik hem aanraken en dat moet hij gemerkt hebben. Hij hield op zijn manier rekening met mij…
   Moest het een geheim blijven tussen hem en mij? Neen, hij deed ‘het’ soms waar anderen het zouden kunnen zien, alsof het iets heel gewoons was. Een geraffineerde tactiek. Zijn hand ging dan niet zo diep, hij streelde alleen mijn krullen en mijn nek.
   Vond ik het af en toe fijn, die aandacht en die aanrakingen? Neen integendeel. Maar voor het eerst tijdens mijn seminarietijd voelde ik een tot dan toe onbekend gevoel opkomen: heimwee, naar thuis en naar mijn vader en moeder, heimwee die elke maand toenam, waar ik op den duur doodziek van werd, vretende heimwee.
Ik heb ‘hem’ eens verteld over mijn heimwee, maar daar had ik direct spijt van. Met nog niet vertoonde kracht trok hij mij die keer tegen zijn gladde zwarte toog aan. Met harde hand troostte hij mij en droogde ongeduldig mijn tranen. Het zou vanzelf weer over gaan, loog hij.
Driekwart jaar na de ‘Moordballade’ ben ik weg gegaan van het seminarie. Ik heb mijn ouders uitgelegd dat het vanwege heimwee was. Maar nooit heb ik ze verteld waardoor die heimwee was veroorzaakt. Ook aan mijn vrienden van toen heb ik niets duidelijk gemaakt. Ik schaamde mij en ik was bang dat niemand mij zou geloven.

Mijn mooiste jaren
Onlangs voelde ik mij helemaal begrepen door Ephimenco, columnist bij Trouw. Hij schreef dat hij zich de intens gelukkige jaren niet liet afpakken. Net als hij kan ook ik er niets aan doen dat ik als kind, als misdienaar en daarna als seminarist mijn mooiste jaren heb beleefd, ondanks alles. Als eenvoudige cultuurkatholiek, die nog slechts gelooft in ‘een God die niet bestaat’ (Ephimenco) ben ik vorige maand met mijn zoon naar de nachtmis geweest.
In die stille nacht zweefden mijn gedachten weg naar Bernard, Jan, Wim, Bert, Joop, Frans en Jos, mijn dierbare teruggevonden vrienden van het seminarie. Tot ik met een schok tot stilstand kwam bij de Moordballade.
Een post traumatische stress stoornis is mij bespaard gebleven. Gelukkig ben ik niet verkracht. Het was #MeToo begin jaren zestig, zeer ongewenste intimiteit. Eigenlijk geen wonder dat ik die geschiedenis vergeten ben, verdrongen heb. Het is tijd om te vergeven, bedacht ik tijdens die Kerstnacht.

Maar opnieuw dreunde ik met mijn kop tegen een stootblok: de voorpagina van de NRC van een tijd geleden. Met de vetste kapitalen uit de letterbak van de Telegraaf stond het er: ZE WISTEN HET WEL.
ZE: Alle bisschoppen vanaf de jaren zestig - ze stonden vier pagina's lang overzichtelijk op een rij met naam, foto, bisdom en belastende feiten - hadden vuile handen en wisten van of maakten zich schuldig aan kindermisbruik. De monseigneurs Simonis, Bluyssen, Gijsen, Bär, Niënhaus enzovoort. Over sommige boevenstreken wisten we al veel, maar het schokte mij dat de rij werd aangevoerd door kardinaal Alfrink, het ruimdenkende opperhoofd van het aartsbisdom Utrecht, eindverantwoordelijk voor het Seminarie Apeldoorn/Huize Caesarea. Hoeveel wist hij van de ‘bijzondere vriendschappen’?

Nog één keer die geinige Moordballade. De laatste zin, waarmee ik met galmende gebaren en quasi Amsterdamse tongval zoveel succes had bij mijn dankbare publiek, draag ik op aan iedere collaborerende bisschop en aan iedere hufter die niet van ons, jongens en meisjes, af kon blijven:

'Ze maakten hem ’n koppie kleiner, onder de guillotine'

PS. Dit weekend las ik in Trouw dat er in februari in Rome weer een internationale topconferentie plaats vindt over misbruik in de kerk. Succes heren en (hopelijk veel) vrouwen!