dinsdag 20 september 2016

CULTUURLANDSCHAP


In het programma Zomergasten liet Arjen Lubach in zijn eerste fragment de Groningse zanger Ede Staal horen. In zijn zachte Gronings bezong hij het Hogeland:

’t Is de lucht achter Oethoezen.
‘t is het torentje van Spiek,
’t is de weg van Lains noar Klooster,
en deur Westpolder langs de diek
De vergelijking met Jacques Brel is eervol én
passend. Brel over Vlaanderen:
‘Le plat pays qui est le mien / Waar natte westenwinden gieren van venijn, Dan vécht mijn land… mijn vlakke land’

Na Zoutkamp, Vierhuizen en langs de statige boerderij van de grootvader van Sicco Mansholt fietsten we op die frisse middag in augustus ‘deur Westpolder langs de diek’ in noordelijke richting naar het Wad. Bijna nergens in Nederland is het uitzicht zo weids als hier, zo stil, zo machtig mooi over de nog lichtgroene graanvelden. Het Groningse groen is, net als de Groningse taal, zachter en lichter dan het veel hardere Friese groen, dat kunstgrasgroen. Aan de horizon de duinenrij van Schiermonnikoog.
Bijna nergens in Nederland is het zo leeg; we fietsen over bergweiden aan zee vol schapen. Sicco Mansholt schreef in 1990 over dit landschap van zijn jeugd: “Ik herinner me zo goed hoe je op zondag met je ouders en beide zusters en broers op de dijk zat en over het wad tuurde. Je keek niet alleen, maar je hoorde het wad en je rook het. En met mijn lange koperen verrekijker zag ik de in de warmte trillende duinen van Schiermonnikoog”
Onderweg over de Waddendijk komen we een ouder Frans echtpaar tegen, op fietstrektocht. Ze zijn begeesterd over de schoonheid van de hoge dijk, met rechts het uitzicht over het oudste cultuurlandschap van Nederland en links op de meest ongerepte natuur van de Waddenzee. Ik voel me een trotse Groninger en ik
vind het heerlijk om ze in het Frans te verwijzen naar het eenzame café ’t Zielhoes in Noordpolderzijl, tien kilometer oostwaarts, waar ooit Bob Dylan een kop koffie bestelde.

Dertig jaar na zijn dood raakt de poëzie van Ede Staal nog steeds iedere Groninger. Ook Arjen Lubach, die zich in de rest van de drie uur durende Zomergasten liet zien als een droogkomische maar vooral rationele scepticus, liet even iets van zijn kwetsbare binnenkant zien. Ede Staal:
’t Binnen de meulens en de moaren,
’t binnen de kerken en de börgen,
’t is het laand woar ik as kind
nog niks begreep van pien of zörgen.
Arjen Lubach: “Inderdaad, mijn jeugd op het Hogeland, waarin ik nog niets begreep van pijn en zorgen”.. Maar dan slaat hij de deur van zijn ziel direct weer dicht met een dooddoener: “Zo, dan hebben we dat gevoelige gedoe tenminste gehad…”
Groningser kan het bijna niet.
Presentator Thomas Erdbrink laat de kans lopen om door te vragen. Ik zou willen begrijpen waarom het Groningse Hogeland, zo vlak, zo plat, zo leeg, zo prozaïsch en zo nuchter, mensen als Arjen Lubach raakt. Omdat hij er geboren is? Misschien, maar zijn ouders waren geen Groningers, hij spreekt geen Gronings, Groningen zit niet in zijn bloed. Zelf ben ik niet in Groningen geboren, maar mijn vader en grootvader en overgrootvaders allemaal wel. Ik voel me een halfbloed Groninger…












De zomerwind voert sentimenten en herinneringen aan. Zeven jaar geleden stapten we iets noordelijk van Kleine Huisjes de modder in voor onze wadlooptocht naar de onbewoonde en inmiddels door de zee opgeslokte zandplaat Simonszand bij Schier. Vandaag fietsen vriend Willem en ik door naar Wehe den Hoorn. Daar herinner ik mij het podium in 't Marnehoes in de kleine gereformeerde kerk. Zes jaar geleden speelde ik samen met zoon Joris de theatervoorstelling over Dennendal, over de opkomst en ondergang in 1974 van onze idealistische visie op de zwakzinnigenzorg.
Na afloop kwam ik daar Anne Hilderink en haar dochter tegen uit Kloosterburen, ‘Klooster’ in het lied van Ede Staal, een paar kilometer verderop. Anne was toen net begonnen met haar initiatief om op het terrein van het voormalige middeleeuwse Norbertijnenklooster een centrum te vestigen voor zorg (aan ouderen en verstandelijk gehandicapten), cultuur (religieus erfgoed van het dorp, herbestemming van de kloostertuin voor culturele activiteiten) en ecologie. Met Groningse koppigheid vocht Anne door: Klooster & Buren Sint Jan is een succes geworden!
Sommige plekken in dit Groningse Ommeland hebben blijkbaar iets magisch; het zijn betekenisvolle knooppunten waar krachten uit het verleden samenkomen waardoor mensen inspiratie krijgen om bijzondere nieuwe projecten te starten.

We rijden in de richting van het Reitdiep. Ede Staal begeleidt ons:
’t Is de waait, ’t is de hoaver,
’t Is ‘t koolzaad in de blui,
‘t Is de horizon bie Roanum
Vlak noa ’n dunderbui
Dat is mien laand, mien Hoogelaand.
Die donderbui valt niet in Ranum, maar voorbij Warfhuizen. We kunnen nog net op tijd afstappen en schuilen in het café van camping Roodehaan, onder aan de dijk van de rivier. We bestellen verstandig een alcoholvrij biertje en raken aan de praat met de zoon van de kastelein/campingbaas. Hij vertelt over het kleine podium op zijn camping, waar al vele jaren belangrijke artiesten optreden: jazz, klassiek, folk. Ook Erwin de Vries, wereldberoemd in Noord Nederland, misschien een moderne Ede Staal, zong er onlangs zijn Groningse balladen.
En dan valt mijn oog op de witte zijmuur van het café en ik lees het twee
meter hoge gedicht. “Dat heeft de dichter, Martijn Neggers, speciaal voor mijn ouders geschreven, drie jaar geleden”
Dit land, mien Hoogeland, poëtisch land, fantastisch fietsland. 
Bij Garnwerd steken we het Reitdiep over. Jongens en meisjes plonzen vanaf de brug de rivier in, het zwemverbod negerend. In Zuidwolde stoppen we nog even bij Moeke Vaatstra. Negentig kilometer, van het Friese Buitenpost (neen, niet Buitenzorg) noar Staad tou.