In het programma Zomergasten liet Arjen Lubach in zijn
eerste fragment de Groningse zanger Ede Staal horen. In zijn zachte Gronings
bezong hij het Hogeland:
’t Is de lucht achter
Oethoezen.
‘t is het torentje van
Spiek,
’t is de weg van Lains
noar Klooster,
en deur Westpolder
langs de diek
passend.
Brel over Vlaanderen:
‘Le plat pays qui est
le mien / Waar natte westenwinden gieren van venijn, Dan vécht mijn land… mijn
vlakke land’
Na Zoutkamp, Vierhuizen en langs de statige boerderij van de
grootvader van Sicco Mansholt fietsten we op die frisse middag in augustus ‘deur Westpolder langs de diek’ in
noordelijke richting naar het Wad. Bijna nergens in Nederland is het uitzicht
zo weids als hier, zo stil, zo machtig mooi over de nog lichtgroene graanvelden.
Het Groningse groen is, net als de Groningse taal, zachter en lichter dan het
veel hardere Friese groen, dat kunstgrasgroen. Aan de horizon de duinenrij van
Schiermonnikoog.
Bijna nergens in Nederland is het zo leeg; we fietsen over
bergweiden aan zee vol schapen. Sicco Mansholt schreef in 1990 over dit
landschap van zijn jeugd: “Ik herinner me
zo goed hoe je op zondag met je ouders en beide zusters en broers op de dijk
zat en over het wad tuurde. Je keek niet alleen, maar je hoorde het wad en je
rook het. En met mijn lange koperen verrekijker zag ik de in de warmte trillende
duinen van Schiermonnikoog”
Onderweg over de Waddendijk komen we een ouder Frans echtpaar
tegen, op fietstrektocht. Ze zijn begeesterd over de schoonheid van de hoge
dijk, met rechts het uitzicht over het oudste cultuurlandschap van Nederland en
links op de meest ongerepte natuur van de Waddenzee. Ik voel me een trotse Groninger en ik
vind het heerlijk om ze in het
Frans te verwijzen naar het eenzame café ’t Zielhoes in Noordpolderzijl, tien kilometer oostwaarts, waar ooit Bob Dylan een kop koffie bestelde.
Dertig jaar na zijn dood raakt de poëzie van Ede Staal nog
steeds iedere Groninger. Ook Arjen Lubach, die zich in de rest van de drie uur
durende Zomergasten liet zien als een droogkomische maar vooral rationele scepticus,
liet even iets van zijn kwetsbare binnenkant zien. Ede Staal:
’t Binnen de meulens
en de moaren,
’t binnen de kerken en
de börgen,
’t is het laand woar
ik as kind
nog niks begreep van
pien of zörgen.
Arjen Lubach: “Inderdaad, mijn jeugd op het Hogeland, waarin
ik nog niets begreep van pijn en zorgen”.. Maar dan slaat hij de deur van zijn
ziel direct weer dicht met een dooddoener: “Zo, dan hebben we dat gevoelige
gedoe tenminste gehad…”
Groningser kan het bijna niet.
Presentator Thomas Erdbrink laat de kans lopen om door te
vragen. Ik zou willen begrijpen waarom het Groningse Hogeland, zo vlak, zo plat,
zo leeg, zo prozaïsch en zo nuchter, mensen als Arjen Lubach raakt. Omdat hij
er geboren is? Misschien, maar zijn ouders waren geen Groningers, hij spreekt
geen Gronings, Groningen zit niet in zijn bloed. Zelf ben ik niet in Groningen
geboren, maar mijn vader en grootvader en overgrootvaders allemaal wel. Ik voel
me een halfbloed Groninger…
Na afloop kwam ik daar Anne Hilderink en haar dochter tegen
uit Kloosterburen, ‘Klooster’ in het lied van Ede Staal, een paar kilometer
verderop. Anne was toen net begonnen met haar initiatief om op het terrein van
het voormalige middeleeuwse Norbertijnenklooster een centrum te vestigen voor
zorg (aan ouderen en verstandelijk gehandicapten), cultuur (religieus erfgoed
van het dorp, herbestemming van de kloostertuin voor culturele activiteiten) en
ecologie. Met Groningse koppigheid vocht Anne door: Klooster & Buren Sint
Jan is een succes geworden!
Sommige plekken in dit Groningse Ommeland hebben blijkbaar
iets magisch; het zijn betekenisvolle knooppunten waar krachten uit het
verleden samenkomen waardoor mensen inspiratie krijgen om bijzondere nieuwe
projecten te starten.
We rijden in de richting van het Reitdiep. Ede Staal
begeleidt ons:
’t Is de waait, ’t is
de hoaver,
’t Is ‘t koolzaad in
de blui,
‘t Is de horizon bie
Roanum
Vlak noa ’n dunderbui
Dat is mien laand,
mien Hoogelaand.
Die donderbui valt niet in Ranum, maar voorbij Warfhuizen.
We kunnen nog net op tijd afstappen en schuilen in het café van camping
Roodehaan, onder aan de dijk van de rivier. We bestellen verstandig een alcoholvrij
biertje en raken aan de praat met de zoon van de kastelein/campingbaas. Hij
vertelt over het kleine podium op zijn camping, waar al vele jaren belangrijke
artiesten optreden: jazz, klassiek, folk. Ook Erwin de Vries, wereldberoemd in
Noord Nederland, misschien een moderne Ede Staal, zong er onlangs zijn
Groningse balladen.
En dan valt mijn oog op de witte zijmuur van het café en ik
lees het twee
meter hoge gedicht. “Dat heeft de dichter, Martijn Neggers,
speciaal voor mijn ouders geschreven, drie jaar geleden”
Dit land, mien Hoogeland, poëtisch land, fantastisch
fietsland.
Bij Garnwerd steken we het Reitdiep over. Jongens en meisjes
plonzen vanaf de brug de rivier in, het zwemverbod negerend. In Zuidwolde
stoppen we nog even bij Moeke Vaatstra. Negentig kilometer, van het Friese
Buitenpost (neen, niet Buitenzorg) noar Staad tou.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten